Brexit gaat geld kosten
Onzekerheid is slecht voor groei
De peilingen voor het referendum van 23 juni laten een nek-aan-nek race zien tussen de voor- en tegenstanders van een Brexit. Dat een Brexit financiële markten niet koud laat, blijkt wel uit de koers van het Britse pond ten opzichte van de euro, die sinds december vorig jaar met zo'n 10% is gedaald. En de financiële markten maken zich terecht zorgen. Economen zijn het erover eens dat een Brexit voor de Britse economie nadelig uitpakt, en op korte termijn ook voor de rest van de EU.
Als het Verenigd Koninkrijk over een paar weken voor uittreding uit de EU kiest, is het onmiddellijke effect een forse toename van onzekerheid. Dat heeft niet alleen betrekking op de details van de 'boedelscheiding ', die in maximaal twee jaar na het besluit tot uittreding geregeld moeten zijn, maar vooral ook op de nieuwe economische relatie met de EU én met niet-EU landen die in de plaats komt van de huidige handelsarrangementen. Alle handelsrelaties met het buitenland verlopen nu immers met en via de EU, en al deze contracten zullen heronderhandeld moeten worden. Daarbij zijn vele variaties mogelijk, variërend van een volledig vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen, zoals dat nu met landen als Noorwegen en IJsland in de Europese Economische Ruimte bestaat, tot de afspraken over importtarieven zoals die voor leden van de Wereld Handelsorganisatie gelden. Aangezien een volledig vrij handelsverkeer, betekent dat het Verenigd Koninkrijk ook na een Brexit onderhevig blijft aan Europese regelgeving, zal de uiteindelijke handelsrelatie met de EU ergens in het midden uitkomen. En dat betekent dat de toegang tot de Europese markt vooral voor wat betreft de export van diensten beperkt zal zijn. Het betekent ook de terugkeer van grenscontroles voor al het goederenverkeer met EU-landen.
Hoe dan ook zal het uitonderhandelen van nieuwe handelscontracten met de EU en met andere landen na uittreding al snel vijf jaar in beslag nemen. In combinatie met de uittredingsonderhandelingen zelf betekent dat dat bedrijven en gezinnen, maar ook beleggers, nog tot halverwege het volgende decennium met verhoogde onzekerheid geconfronteerd zullen worden. Als het voor bedrijven moeilijker wordt om de vraag te voorspellen, gaan zij minder investeren, terwijl gezinnen minder consumeren als zij zich zorgen gaan maken over de toekomstige werkgelegenheid. Daarnaast zal geld lenen duurder worden, omdat een hogere onzekerheid ertoe leidt dat beleggers hogere rendementen gaan eisen, en dat is ook slecht voor de bestedingen.
Hoewel die onzekerheid voor het Verenigd Koninkrijk natuurlijk verreweg het grootst zal zijn, zullen ook andere EU landen, en dus ook Nederland, daarmee geconfronteerd gaan worden. Niet alleen, omdat het Verenigd Koninkrijk de op één na grootste economie van de EU is en één van de grootste netto-betalers aan de EU-begroting, maar ook omdat een Brexit het hele Europese eenwordingsproject zal doen wankelen. Na een Brexit zal de rest van de EU zich voor de existentiële vraag gesteld zien: hoe nu verder? Dichter bij elkaar, of juist naar een losser verband? En welk land zal de volgende uittreder zijn? Een uittreding van Nederland ('Nexit') misschien?
De ervaring leert dat onzekerheid een veel grensoverschrijdender karakter heeft dan puur op basis van economische relaties is te rechtvaardigen, en dat financiële markten zeker in het begin de neiging hebben om té zwartgallig te zijn. Met andere woorden: het pessimisme van beleggers zal aanvankelijk zeker niet alleen het Britse pond en de koersen van Britse aandelen en obligaties raken, maar ook de euro en koersen van eurozone-aandelen en -obligaties kunnen in de eerste weken en maanden na een keuze voor Brexit hard onderuit gaan.
De soep wordt niet zo heet gegeten…
Naarmate de tijd voortschrijdt, zal de onzekerheid geleidelijk afnemen, doordat steeds duidelijker zal worden welke nieuwe handelsarrangementen in de plaats komen van de huidige afspraken. Er vanuit gaande dat de andere EU landen in staat zullen zijn de eenheid te bewaren, zullen die veel nadeliger zijn voor het Verenigd Koninkrijk dan voor de rest van de EU. Het Verenigd Koninkrijk zal geconfronteerd worden met hogere handelskosten, en een veel lagere migratie, met alle gevolgen van dien voor concurrentiepositie, (buitenlandse) investeringen, en innovatief vermogen. Ook zou het haar aantrekkelijkheid als 'toegangspoort tot Europa' verliezen, waardoor het land veel minder interessant wordt voor buitenlandse investeerders. Schattingen van de kosten variëren – afhankelijk van de veronderstelde toekomstige handelsrelaties – van 3,8% tot 7,5% minder productie in 2030, of te wel gemiddeld 0,25-0,5% minder jaarlijkse groei.
Maar als het om de uiteindelijke economische effecten gaat, is de EU veel belangrijker voor het Verenigd Koninkrijk dan omgekeerd. Handels en investeringsstromen zullen zich verleggen. Zo zal een deel van de buitenlandse investeringen die nu naar het Verenigd Koninkrijk stromen vanwege haar rol als 'toegangspoort tot Europa' naar andere EU-lidstaten verlegd worden, en zullen duurder geworden Britse producten deels vervangen worden door goedkopere Europese alternatieven. Daarom zullen de negatieve economische effecten voor de EU op langere termijn beperkt zijn.
Artikel delen of printen
klik op het icoon