Ouderenzorg betalen met pensioen en vermogen?
Voor PGGM’s visie op een ‘waardevolle toekomst’ is het van belang om inzicht te krijgen in de betaalbaarheid van de ouderenzorg op de lange termijn. Politieke partijen verschillen van mening over hoeveel mensen uit hun eigen vermogen moeten bijdragen als ze zorg nodig hebben.
Een nieuw Netspar-onderzoek gaat in op de financiële gevolgen van een hogere of juist lagere vermogensbijtelling voor verschillende groepen mensen. Daarnaast beschrijft het onderzoek hoe een vermogensbijtelling het gedrag van mensen kan beïnvloeden.
Invloed eigen bijdrage
De overheid financiert ongeveer tien procent van de thuiszorg en verpleeghuiszorg via de eigen bijdragen. Die bijdrage is afhankelijk van de soort zorg, of je een partner hebt die thuis woont en van zowel het inkomen het vermogen. Daarbij telt het eigen huis niet mee zolang men er in woont.
Het voordeel van een hogere eigen bijdrage is dat collectieve lasten naar beneden kunnen. Werkenden houden dan netto meer geld over. Een eigen bijdrage stimuleert mensen ook doelmatiger met zorg om te gaan.
Door de inkomens- en vermogensafhankelijkheid blijft de toegang tot zorg voor elk inkomen gewaarborgd, maar zullen, zo is de verwachting, mensen wel eerder geneigd zijn vermogen “weg te sluizen”, omdat bijvoorbeeld anders de erfenis kleiner zou worden.
Kosten gezamenlijk dragen
Voor de eigen bijdrage telt dus zowel het inkomen als het vermogen mee. Onderstaande figuur laat (met de blauwe balk rechts) zien dat de overheid gemiddeld genomen voor een 70-jarige bijna 100 duizend euro aan kosten voor ouderenzorg te verwachten heeft hetgeen gelijk staat aan circa 2 jaar opname in een verpleeghuis. Gemiddeld heeft een 70-jarige aan vermogen (groene balken) plus inkomen (rode balk) over de rest van het leven samen 500 duizend euro aan beschikbare middelen.
Naar het totaal kijkend lijkt het of iedereen zijn zorgkosten gemakkelijk zelf zou kunnen betalen. Maar dit gaat over gemiddelden: . er zitten mensen tussen die helemaal geen zorg nodig hebben en anderen waarvoor het bedrag oploopt tot meer dan 300 duizend euro.
Bovendien bestaat er groot verschil in draagkracht tussen mensen. De 20 procent van de mensen met de laagste draagkracht (draagkrachtkwintiel 1) zou maar liefst de helft van het resterende inkomen over het leven opzij moeten leggen om de zorgkosten te kunnen financieren.
Figuur 1: Gemiddelde kosten langdurige zorg (ldz), resterend inkomen, financieel- en eigenhuisvermogen op leeftijd 70
Om ouderenzorg voor iedereen bereikbaar te houden, moeten de kosten dus gezamenlijk worden gedragen. In Nederland is dit nu geregeld via met name de Wet Langdurige Zorg (WLZ, vooral zorg in een instelling) en de Wet Maatschappelijk Ondersteuning (Wmo, vooral thuiszorg). In veel landen om ons heen gebeurt dit niet of in veel mindere mate. Daar betalen mensen dus zelf of ze moeten hun kinderen om hulp vragen.
Verschillende draagkracht
In ons land betalen de mensen met de hoogste draagkracht de hoogste bijdrage. Althans, als gemeten in euro’s. Maar gemeten naar draagkracht betalen zij juist het minst, namelijk iets meer dan 3 procent, terwijl de minst draagkrachtigen bijna 6 procent betalen.
Figuur 2: Gemiddelde eigen bijdrage als percentage van de draagkracht (inkomen plus vermogen) per draagkrachtgroep vanaf leeftijd 70
Zou de vermogensbijtelling hoger worden, dan komen deze percentages dichter bij elkaar te liggen. Met een lagere vermogensbijtelling worden de procentuele verschillen groter. In de plannen van het nieuwe kabinet is opgenomen dat de vermogensbijtelling lager wordt. Waar nu 8 procent van het inkomen wordt opgeteld bij het inkomen, wordt dit 4 procent.
Een samenvatting is terug te lezen bij Mejudice ‘Dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten in de ouderenzorg?’
Het volledige onderzoek is terug te lezen bij Netspar ‘Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdragen in de langdurige ouderenzorg: een levensloopperspectief’
Artikel delen of printen
klik op het icoon