Rekenrente, het kan anders!
Wat is de rekenrente?
Met de rekenrente waarderen pensioenfondsen de aan hun deelnemers toegezegde en de reeds ingegane pensioenverplichtingen. Die verplichtingen worden met de rekenrente contant gemaakt naar vandaag en afgezet tegen de marktwaarde van de beleggingen van het fonds. Dat resulteert in de dekkingsgraad.
Deze dekkingsgraad is in de huidige pensioenwetgeving een belangrijke indicator voor de financiële gezondheid van het fonds en bepaalt bijvoorbeeld of kan worden geïndexeerd of dat pensioenen moeten worden verlaagd. Dit laatste moet van de wetgever gebeuren, als de dekkingsgraad te ver en/of te lang onder de 100% ligt. Dat wil zeggen, als de waarde van de beleggingen te ver en/of te lang lager is dan de waarde van de pensioenverplichtingen.
Grote rentegevoeligheid
De discussie over de vraag of pensioenen wel of niet verlaagd moeten worden, wordt voor een belangrijk deel ingegeven door de onenigheid over de invulling van de rekenrente. De huidige rekenrentesystematiek is geïntroduceerd bij het van kracht worden van het Financieel Toetsingskader (FTK) op 1 januari 2007. Daarin wordt voorgeschreven dat de rekenrente voortaan gelijk is aan de risicovrije rentetermijnstructuur.
Eenvoudiger gezegd: de rekenrente is gelijk aan de actuele rente voor risicovrije staatsleningen. Risicovrij, omdat de aanspraken die pensioenfondsen toezeggen in een middelloonregeling in beginsel risicovrij behoren te zijn. Verlagen van pensioenen mag alleen als laatste redmiddel, als zonder verlagen de financiële positie niet meer tijdig kan herstellen.
Sinds de overstap op de risicovrije rente hebben we er discussie over. Bron daarvoor is enerzijds de grote rentegevoeligheid van de in omvang nog steeds toenemende verplichtingen, die pensioenfondsen uiterst kwetsbaar maakt voor en hun deelnemers bloot stelt aan de grote beweeglijkheid op de financiële markten. Die grote rentegevoeligheid betekent in feite dat pensioenfondsbesturen gedwongen worden zich voortdurend de vraag te stellen, afdekken of niet. Altijd weten zij echter pas achteraf of zij een juiste keuze hebben gemaakt.
Anderzijds helpt het in de discussie niet dat Nederland wereldwijd zo ongeveer de meest prudente methode hanteert voor de waardering van de verplichtingen en daarmee de pensioenvermogens de grootste zijn ter wereld en veel fondsen toch in onderdekking verkeren. Ook in het buitenland snapt men dat niet.
Twee kampen
De voorstanders betogen dat de risicovrije rente de enig juiste maat is. Pensioen is in hun ogen nu eenmaal gewoon een financieel contract, dat een objectieve waardering vereist en dat is de waardering die de markt er aan geeft. De grote beweeglijkheid van de dekkingsgraad is daarvan een logisch gevolg en moet worden gemanaged in het rentebeleid van het fonds.
De tegenstanders zien pensioen echter als een sociaal contract en vinden dat de grote renteafhankelijkheid korte termijn sturing vereist, die haaks staat op de doelstelling van contract en fonds - pensioen is immers een zaak van de lange termijn en pensioenfondsen hebben juist meerwaarde door een lange termijnbeleggingsbeleid, dat een stabiel rendement genereert middels investeringen in de reële economie en verduurzaming daarvan. Bovendien, zo stellen zij, zijn de pensioenverplichtingen niet risicovrij. Verlagen dreigt immers. En de vraag is of bij de huidige rente een staatslening wel als risicovrij mag worden gezien.
Discussie op scherp
Sinds de invoering van het FTK is de rente alleen maar gedaald. Die is deels structureel als gevolg van vergrijzing en grotere (pensioen)besparingen, een sterk afgenomen vraag naar geld door de kredietcrisis, maar ook door een structurele onzekerheid in de wereld. De rentepolitiek van de ECB versterkt de rentedaling en zet daarmee ook de onenigheid over de rekenrente op scherp.
Het extra effect van het ECB-beleid leidt tot een pleidooi voor een tijdelijke vloer in de rekenrente. Anderen pleiten voor een terugkeer naar de vaste rekenrente van 4 procent, die pensioenfondsen konden hanteren vóór de invoering van het FTK. Dat percentage is nu echter veel te hoog.Gewezen wordt dan op de rendementen van de fondsen die beduidend hoger hebben gelegen. Maar het is zeer de vraag of die rendementen de komende jaren worden gehaald. En achter die 4 procent gaat een andere redenering schuil. Maatstaf voor bepalen van die grenswaarde was een kansberekening. Op grond van langjarige cijferreeksen moest de kans ongeveer 70 procent of meer zijn dat de rente niet onder die grenswaarde zou uitkomen. Die 70 procent halen we nu echt niet voor een rekenrente van 4 procent.
Mijn visie: nieuwe aanpak nodig
De onenigheid zal blijven en daarmee ook onenigheid en onbegrip over wel of niet verlagen van pensioenen. We komen daar alleen uit als het nieuwe kabinet de discussie uit deze patstelling durft te trekken en we met elkaar het debat aangaan over de essentie van ons pensioenstelsel en over de maatschappelijke betekenis van pensioenfondsen.
Mijn inzet is een stabiel pensioen tegen een stabiele prijs voor opeenvolgende generaties. Daarnaast moeten pensioenfondsen hun maatschappelijke rol nemen door uit een lange termijn beleggingsstrategie individueel rendement voor de deelnemer te combineren met maatschappelijk rendement uit investeringen in verduurzaming van de economie en samenleving.
Dat vraagt een benadering vanuit een sociaal contract in plaats van een financieel contract en daarmee om een fundamenteel andere rekenrente als stuurgrootheid dan een rekenrente die ontleend wordt aan de financiële markt. Een rekenrente gebaseerd op de groei van ons nationaal inkomen bijvoorbeeld, vanuit de gedachte dat onze economische groei de maat is voor de aangroei van het inkomen voor gepensioneerden?
Artikel delen of printen
klik op het icoon