Degressief én progressief: een onmogelijke combi
Op 25 oktober publiceerde Pensioen Pro een ingezonden brief van Fleur Rieter, directeur pensioenen bij verzekeringsmaatschappij ASR. Daarin steunt zij het kabinetsvoornemen om het doorsneesysteem (de combinatie van een leeftijdsonafhankelijke premie en een leeftijdsonafhankelijke opbouw) af te schaffen. Zoals bekend kan dat op twee manieren:
- Degressieve opbouw: behoud de leeftijdsonafhankelijke premie, stap over op een met de leeftijd afnemende, degressieve opbouw.
- Progressieve premie: behoud de leeftijdsonafhankelijke opbouw, stap over op een met de leeftijd toenemende, progressieve premie.
Rieter pleit ervoor om beide systemen naast elkaar te laten bestaan. Zij schrijft: “Er is simpelweg geen reden te bedenken waarom er niet twee actuariële systemen mogen bestaan.” Maar ze heeft het mis. Er zijn wel degelijk zeer goede redenen waarom beide systemen niet naast elkaar kunnen bestaan: een adequaat pensioen en een goed functionerende arbeidsmarkt.
Stel dat beide systemen naast elkaar zouden bestaan. Fonds A heeft een regeling met degressieve opbouw en fonds B heeft een regeling met progressieve premie. Nu beschouwen we twee deelnemers, die – op hun loopbaan na – volstrekt identiek zijn. Zie figuur.
Deelnemer 1 bouwt in de eerste helft van zijn loopbaan pensioen op bij pensioenfonds A. Hij krijgt een bij zijn leeftijd passende, degressieve pensioenopbouw. Daarna wisselt hij van baan en in de tweede helft van zijn carrière bouwt hij pensioen op bij fonds B. Daar krijgt hij een leeftijdsonafhankelijke pensioenopbouw. Op het einde van zijn loopbaan heeft deelnemer 1 te veel pensioen opgebouwd, d.w.z. aanzienlijk méér dan wanneer hij zijn hele loopbaan pensioen zou hebben opgebouwd bij pensioenfonds A.
Voor deelnemer 2 is het precies andersom. Hij krijgt in de eerste helft van zijn loopbaan bij fonds B een leeftijdsonafhankelijke pensioenopbouw. In de tweede helft krijgt hij bij fonds A een bij zijn leeftijd passende, degressieve pensioenopbouw. Op het einde van zijn loopbaan heeft deelnemer 2 te weinig pensioen opgebouwd, d.w.z. aanzienlijk minder dan wanneer hij zijn hele loopbaan pensioen zou hebben opgebouwd bij pensioenfonds B.
Dit voorbeeld laat zien dat het naast elkaar laten bestaan van beide systemen tot grote verschillen in pensioenresultaat kan leiden. En dat puur als gevolg van verschillende loopbaankeuzes. Dat brengt extra hindernissen met zich mee bij het wisselen van baan. De arbeidsmarktproblematiek wordt er eerder groter door dan kleiner.
Het kabinetsvoornemen om het doorsneesysteem af te schaffen is juist bedoeld om het pensioenstelsel eerlijker te maken en de mobiliteit op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Het structureel naast elkaar laten bestaan van progressieve premie en degressieve opbouw vormt in dat licht een onmogelijke combinatie. Er moet dus worden gekozen voor één van beide systemen. Voor álle pensioenaanbieders.
Naar mijn inzicht verdient degressieve opbouw daarbij de voorkeur boven progressieve premie. Degressieve opbouw in combinatie met een leeftijdsonafhankelijke premie voorkomt namelijk dat oudere werknemers duurder worden en zo met oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt te maken krijgen. Degressieve opbouw zorgt tevens voor stabielere pensioenkosten, omdat deze niet langer afhankelijk zijn van de gemiddelde leeftijd van het werknemersbestand. Bovendien is een leeftijdsonafhankelijke premie internationaal gebruikelijk, een progressieve premie allerminst.
Dit alles neemt niet weg dat de overstap van het huidige doorsneesysteem naar een systeem met degressieve opbouw een niet te onderschatten operatie is. Daarbij zijn zorgvuldigheid, evenwichtigheid en een bestuurlijk hanteerbaar overgangsregime cruciaal. Dat is míjn boodschap aan Rutte III.
Artikel delen of printen
klik op het icoon